Ineens krijg je een meisje in je praktijk waarvan de hele omgeving, inclusief leerkrachten en hulpverleners, vindt dat ze een ontwikkelingsachterstand heeft. Een meisje waarbij je totaal geen hoogbegaafdheid ziet. Wat dan?
Haar ouders zijn de enigen die hoogbegaafdheid vermoeden. Ze heeft een IQ-test gedaan en scoorde laag: onder de honderd. Verschillende instanties hebben naar haar gekeken en konden echt geen aanwijzingen van hoogbegaafdheid vinden. Tegelijkertijd is haar gedrag dusdanig dat de peuterspeelzaalleidster haar niet in de hand kan houden. Er is geen basisschool die haar met dit gedrag kan toelaten.
Ook ik zie geen hoogbegaafdheid
Zo komt ze bij mij. Ik nodig haar uit in de kleutertalentgroep. Ook ik zie een meisje dat geen hoogbegaafd gedrag laat zien. Echt, ik doe mijn best, maar ik zie het niet. Haar taalgebruik is beneden haar leeftijdsniveau. Ze kijkt je nauwelijks aan. Al met al snap ik best wat de andere hulpverleners suggereren. Ik kan ze helemaal volgen.
Haar gedrag is dusdanig dat we als groepsleidsters besluiten dat ik haar 1 op 1 ga begeleiden. De kinderen in de groep hebben last van haar gedrag en reageren hier steeds minder positief op. Er komt een moment dat ook ik denk: zo kan het niet, dit gaat ten koste van de groep.
Altijd maar die handen
Op een morgen, als ze afscheid moet nemen van haar vader, barst ze in tranen uit. Ze lijkt niet meer te stoppen. Ik mag haar optillen en samen gaan we naar mijn huiskamer in plaats van naar de groep.
Daar zitten we dan, met z’n tweeën. Daar laat ze me weten dat ze niet oké is. Daar hoor ik haar vertellen over handen die haar altijd maar pakken. Nare herinneringen aan groepen komen boven. Ik weet uit de verhalen van ouders dat de peuterspeelzaaljuf zo wanhopig was, dat ze haar wel eens achterna zat. Dat ook haar ouders haar wel eens stevig vastpakten omdat ze niet te houden was. Allemaal logisch, ook voor mij als moeder, maar voor haar niet.
Daar is het dat ik haar laat weten dat ik haar gedrag ook niet altijd fijn vind. Dat ik haar corrigeer omdat de andere kinderen geen pijn mogen krijgen door haar gedrag. Daar is het dat ik haar laat weten dat wij echt wel zien dat ze enthousiast is, graag alles wil zien, voelen en ervaren en dat dit snel moet. Maar dat de gevolgen van haar gedrag niet zijn wat zij graag wil bereiken.
Niet meer reageren vanuit je ‘rugzak’
Daar is het dat ik voor het eerst ervaar wat voor rugzak ze al heeft – en dat die rugzak aan de basis ligt van haar reacties. En daar stel ik voor om te proberen om niet meteen koste wat het kost te doen wat ze zo graag wil. Dat we dat samen gaan proberen en dat het niet in één keer goed hoeft te gaan. Dat fouten maken mag, en dat we het dan samen nog een keer kunnen proberen.
Vanaf dat gesprek zien we een ander meisje in de groep. Ze wordt rustiger en die rust zorgt ervoor dat er ook meer ruimte komt om te laten zien wat ze kan. Dan laat ze zien dat ze alles graag heel goed wil doen. En dat ze, als dat niet lukt, meteen stopt. Ze blijkt beter te kunnen praten dan ze eerst liet zien en is steeds vaker langere tijd achter elkaar aan het werk. Ook haar sociale vaardigheden komen nu veel beter tot hun recht: ze heeft duidelijk aandacht voor anderen en andersom reageert de groep nu ook beter op haar.
Gaat het nu dan opeens allemaal goed? Allereerst: wat is goed? Ik vind dat het goed gaat. Ze is zich aan het ontwikkelen. In grote stappen! Ik zie haar gewoon tot tien tellen en als het toch mis dreigt te gaan, hoef ik haar maar even aan te kijken en ze staakt haar gedrag. Ze pakt nog wel eens dingen af, ze maakt nog wel eens iets kapot, maar wat wil je? We weten toch allemaal hoe lang het duurt voordat oude patronen zijn vervangen door nieuwe?
Hoeveel tijd geven wij kinderen hier eigenlijk in?